Atalanta Nèhmoura

In waanzin schuilt waarheid

Voorproefje deel 3

De ijzige wind raasde over het zwarte landschap. Een donkere stroom stinkend water ontsproot aan de steile rotsen. Oude boomstammen staken omhoog als de ribben van een geraamte. Struiken met messcherpe doornen kronkelden over oude paden. Bruisende golven met witte schuimkoppen sloegen tegen hoge kliffen en rolden over stranden van zwarte kiezelstenen. Nergens in dit doodse landschap was een teken van leven te bespeuren. Een dal, dat begon bij het strand, eindigde aan de voet van een ronde berg. Nemroths citadel. Kille gangen voerden als een doolhof naar binnen. In een schemerige ruimte ijsbeerde een lange gedaante langs zeven doffe spiegels. Zijn knokige vingers waren tot vuisten gebald.
‘Rhas,’ brulde zijn schorre stem.
‘Meester?’ zei de zwarte harka nederig, terwijl hij neerknielde en zijn vleugels de grond raakten.
‘Vertel! Wat hebben mijn dienaren te melden?’
‘Zien klein leger. Gaan naar noorden. Naar Nevelbergen.’
‘Vervloekt.’ Nemroth sloeg met zijn vuist in zijn handpalm. ‘Ze onttrekken zich aan mijn macht. Vrouwe Thai zal die honden maar wat graag bescherming geven.’
Zijn vurige ogen knepen samen. Hij trok zijn bovenlip op. Gele tanden glinsterden in het schaarse fakkellicht. ‘Ze glippen door mijn vingers. Het wordt tijd dat ik nog een andere duistere troef inzet. Het wordt tijd dat ze kennis maken met de echte demonen uit de Brun.’
Het vuur in zijn ogen doofde. Vermoeid liet hij zich in de grote zetel vallen. Zijn strijd met Vrouwe Thai had zijn afzichtelijke gelaat nog meer getekend. Zijn antracietgrijze haren hingen als een wanordelijke bos over zijn rug. Hij was te uitgeput om met de hulp van het kristal zijn speurtocht naar de halflingbastaard voort te zetten. Tot zijn grote ergernis bleek alle moeite voor niets te zijn geweest. Alleen de harka’s, zijn gevleugelde dienaren, brachten hem nog enigszins betrouwbare informatie. Zijn blik gleed naar het doffe donkere stuk kristal dat op de verhoging stond. Een diepe zucht ontsnapte rochelend aan zijn keel. Hij was niet meer in staat om het nog een keer te proberen. Zelfs de macht om stormen op te roepen, of om de grote horden rovers en gespuis naar het noorden van Midian te delegeren, had Vrouwe Thai hem ontnomen.

‘Je kunt gaan Rhas.’
De harka boog eerbiedig en verliet de ruimte.
De zwarte magiër vouwde zijn handen samen en sloot zijn ogen. Hoe kon hij zich aan de macht van Dask Thai onttrekken? Hoe kon hij aan Ulriachs voorspelling ontkomen?
Uit de duisternis van zijn waanzinnige brein kwam een gewaagd plan naar boven. Nemroth grijnsde. Een kille grijns.